Vandaag vieren we de dans, de muziek, het toneel. De verkochte kaartjes, de stoelen die vol zaten. De energie van de organisatie, de makers, de enthousiaste reacties van het publiek. De buzz op social media.
Vorige week zaterdag, aan mijn tafeltje in de tuin van het Vakwerkhuis, vraag ik bezoeker Michiel hoe hij bij me terecht gekomen is. “Het was op de route”, zegt hij. Daarna wil ik weten waarom hij voor de voorstelling heeft gekozen, waarover we in gesprek zijn. “Ik had gehoord dat er bij de eerste voorstelling maar één iemand in het publiek zat,” zegt hij. “Dat vond ik zielig.” Elke maker heeft wel eens voor een bijna lege zaal gestaan, weet dat het kan gebeuren. Het grootste deel van het publiek weet dat waarschijnlijk niet. Het is geen ervaring die we graag delen.
We praten over verwachtingen, die vaak niet ingelost worden. De weerstand die je kan voelen als een voorstelling over een heftig onderwerp gaat. “Ik had er geen zin in,” zegt hij, “Ik weet er niks van,” en “Wie zijn die mensen, dat krijg ik niet te zien, want ze spelen toneel.” Ik zeg dat ik vaak het tegenovergestelde ervaar. Dat de wereld op toneel van een soort ruis is ontdaan. Dat we er kunnen delen wat we in het dagelijks leven verbergen. Dat wat we verbergen ons eenzaam maakt. “Dat heb je goed gezegd,” zegt hij, “Ik denk dat het daarover ging.”
Jeroen ontmoet ik op zondagmiddag: “Ik ben gewoon iemand in het publiek,” zegt hij, “maar wie ben jij?” Ik vertel hem welke opleiding ik heb gedaan, wat voor werk ik doe. “Dat heb ik ook allemaal gedaan,” zegt hij, “behalve de toneelschool dan.” Ik leg uit dat ik voor ons gesprek een wekker zet op acht minuten, dat hij niet hoeft te stoppen in het midden van een zin, maar dat het ons een beetje kader geeft. “Acht minuten,” zegt hij, “dat is te lang, dan wordt het sowieso intiem.”
Hij komt net uit Brain Lickers, de voorstelling van Suus Hoppenbrouwers. “Eigenlijk meteen in het begin zoekt Suus de interactie.” zegt hij, “Ze vindt zichzelf dik, dat zegt ze twee keer.” Suus heeft een stemmetje in haar hoofd, dat heeft ze uitvergroot. “Daar moet ik ook eens naar kijken”, zegt hij. Ik zeg dat ik het bijzonder vind dat hij het op zichzelf betrekt, zich kwetsbaar opstelt, het persoonlijk durft te maken. Dat ik vaak zie dat mensen het omdraaien en zeggen: het gaat over de ander.
Niet veel later staat Suus aan de bar in een nauwsluitend, aaibaar broekpak. Ze is niet dik, denk ik, helemaal niet zelfs. Naast haar staat een bezoeker die vraagt hoe het gaat. “Het is dag drie,” zegt ze. “Sommige dingen gaan goed en andere gaan minder. Ik probeer vooral te zien wat wel goed gaat.”
Daarna spreek ik met Cees over de opening. “De meeste voorstellingen tijdens Delft Fringe zijn intiem,” zegt hij, “je ziet ze in klein gezelschap, zit er dicht op, dat maakt het bijzonder.” Maar de openingsavond is in Theater de Veste, met veel publiek, hij denkt vijfhonderd man. Mirjam Ravier is geprogrammeerd in de pauze. Het duurt maar vijf minuten. Ze staat op grote hoogte. Hij kan haar gezicht niet zien, ze beweegt haar bovenlichaam los van haar onderlichaam. “Het kan niet,” zegt hij, “het is niet aards. Het is vrouwelijk, maar niet sensueel, heel teder. Mythisch, haast.” Het is het eerste waar hij een kaartje voor koopt. We hebben geen antwoord op zijn vraag: “Wat pakte me nou zo?”
Paul werkt met Freek de Jonge, al dertig jaar. Tijdens het Cameretten Festival heeft hij de opkomst van het ego meegemaakt. Daar heeft hij geen zin meer in, dus kiest hij voor het Loksias Kwartet, muziek. Bij binnenkomst krijgt elke bezoeker een kleurenwaaier. De muzikanten willen weten hoe het publiek de stukken ervaart. Het zorgt bij Paul voor een lichte prestatiedrang, alsof ze hem huiswerk geven. Hij wil het goed doen. Wat zeggen de anderen? Benjamin Britten wordt pizzicato gespeeld, heel licht, met de vingers. Hij ervaart het als geel. “Klassiek is egoloos,” zegt hij, “je kijkt niet naar de muzikanten, je kijkt door hen heen, naar het stuk dat wordt gespeeld.”
Angelien wil met me praten over Retropia, de voorstelling die ze zag in de Stadsboerderij. Ze is blij. Ze is nog niet zo lang terug uit Kenia. “Daar is de rauwheid van het leven veel meer zichtbaar,” zegt ze, en dat ze hier soms moeite heeft met de kleinburgerlijkheid. Ze maakt zich zorgen over de jeugd – er zijn er zo veel depressief. Dat is in deze voorstelling goed gedaan. “Je kan er ook om lachen.”
Anneklaar woont op de Stadsboederij, ook zij vertelt over Retropia. De personages willen vertrekken, de aarde verlaten – iedereen weet waarom. Fleur is de captain van een ruimteschip, Mathijs zit in het publiek, hij herkent haar. Ze weet dat hij één van de spelers is, maar zelfs zij gaat erin mee, ze doen het zo goed. Wat laten ze achter? Wat nemen ze mee? Wat kunnen ze écht niet missen?
“Ik mis de traagheid van het leven,” zegt Anneklaar, “Hoe het was zonder mobiele telefoon, toen alles nog helemaal binnenkwam.” Het moment dat Fleur en Mathijs uit de raket stappen raakt haar, de verwondering. Hoe ze onder haar patio de deur openmaken, naar buiten kijken. Naar Delft. Hoe mooi ze het vinden, hier. Er zijn zoveel mensen die gek worden van deze tijd, maar zij belichten de positieve kant.
Een week later zit ik voor de deur van het Microtheater, aan de voet van de kerk, met uitzicht op de enorme openslaande deuren van de backstage op de eerste verdieping, die tussen elke voorstelling even opengaan. De zes spelers van De beladen Parade bungelen met hun benen over de rand, één van hen blaast bellen. Het is dertig graden, maar in de steeg is wind en schaduw, dus het is goed te doen. Ik spreek vijf kinderen tussen de vijf en zeven en een bezoeker van de tour van De mamma van acht. Vierendertig vrouwen, één man, het is populair, Instagram meets Fringe.
Om vier uur kan ik niet anders dan schuilen, de zon staat recht op mijn tafel. ‘s Avonds ontmoet ik Fred. Hij is fotograaf en vertelt me over Sweet and Source van Karolien Wauters. “Ik heb ADHD,” zegt hij, na een paar minuten, “had je het in de gaten?” Hij springt van de voorstelling, naar zijn jeugd, naar iets wat hij zich voorstelde: hoe het zou zijn als er bij hem thuis ook publiek zou zijn, als hij daar naar andermans achterhoofd zou kijken, tussen hem en zijn eigen computerscherm, wanneer hij zit te werken. Hij heeft het nodig om te fotograferen, zegt hij, om te weten dat iets echt is gebeurd. Als hij wegloopt blijft hij doorpraten. “Mijn emotie duurt langer dan de voorstelling,” zegt hij.
Vrijwilliger Pieter zou het liefst alle negenentwintig voorstellingen zien, net als zijn vrouw. Af en toe moet één van hen de hond uitlaten, ze hebben een schema. Hij vertelt me over Wat nu? van Bas van der Kruk. “Het duurde dertig minuten,” zegt hij, “maar het voelde alsof ik drie uur uit mijn normale zijn weg was.” Het is de eerste dag, iemand in het publiek spreekt geen Nederlands, dus doet Bas de voorstelling op dubbele snelheid, in het Nederlands èn Engels. Ik zeg dat ik Bas tijdens het eten zag, dat ik hem gevraagd heb of zijn oorspronkelijke materiaal langer was dan een half uur. “Ja,” zei hij, “het was vijftig minuten, maar ik doe het in dertig.”
Hélène, tenslotte, vertelt me over After All, van Niek Wagenaars Nymphs. Ze formuleert precies, op fluistertoon, neemt me scène voor scène mee, omschrijft de toneelbeelden, haar gedachten, emoties. Ze heeft de volle acht minuten nodig. Ik complimenteer haar, vertel haar hoe fijn ik het vind om naar haar te luisteren. Ze is verbaasd, wil graag meer naar buiten treden. “Jij bent de eerste die mij hoort,” zegt ze, “Wat is het leuk een kunstenaar te ontmoeten,” en tegen de mensen die uit het theater naar buiten stromen en zich in de schemer van deze warme zaterdagavond om ons heen verzamelen: “Ik ben iemand nu.”
Fringe betekent rafelrand. Het is in Edinburgh ontstaan. Als tegenhanger van het gevestigde theater. Vreemde, onbekende makers die op onbekende plekken geprogrammeerd staan, in werfkelders en garageboxen. Hier in Delft staan de voorstellingen in de molen, een woonboot, op de Universiteit. De kwaliteit van jullie vakmanschap is hoog. Jullie genres en onderwerpen zijn spannend, de drempel voor de bezoeker laag.
Ik snap waarom de open call dit jaar driehonderd aanmeldingen opleverde, ben trots dat ik, tweedehands, naar jullie mocht kijken. Het is gezien en niet onopgemerkt gebleven.
Bekijk de live voordracht van het essay:
Lees ook de essays die Anna eerder al schreef voor Delft Fringe Festival:
Dit essay werd geschreven door Anna van der Kruis in opdracht van Delft Fringe Festival en begeleid door Domein voor Kunstkritiek. Deze duurzame samenwerking legt een verbinding tussen jonge getalenteerde schrijvers en makers.
Foto: Anna draagt het essay voor tijdens de afsluiting. Fotograaf: Batuhan Keskiner